Voordat het graan in een korenmolen gemalen kan worden, vindt er een ingewikkelde procedure plaats. Op de eerste plaats moet ervoor gezorgd worden dat de molen recht op de wind staat, zodat de wieken de meeste wind vangen.
Hiervoor moet de molenaar de hele kap van de molen, compleet met wieken, bovenas, bovenwiel en vang (reminstallatie) verdraaien. Dit wordt “kruien” genoemd. Dit doet de molenaar met behulp van een rad of een lier onderaan de molen of vanaf de stelling. Deze lier is vastgemaakt aan een zware houten staart, die weer aan de kap is bevestigd.
De volgende stap is het inschatten van de weerssituatie en het kiezen van de juiste zeilvoering. Hoe minder het waait des te verder moeten de zeilen op de wieken uitgerold worden. Verandert de wind van sterkte, dan moet de molenaar “zwichten” (de zeilvoering aanpassen aan de nieuwe situatie).
Als de molen na het loshalen van de rem (in molenaarstermen “het lichten van de vang”) eenmaal draait, kan de molenaar binnen aan de slag. Eerst worden met behulp van het luiwerk (de hijsinstallatie in de molen) de zakken graan omhoog gehesen en in het kaar (een opslagtrechter boven de molenstenen) gestort. Dan worden de stenen bijgezet; dat wil zeggen de bovenste draaiende steen (de loper) wordt neergelaten op de stilliggende onderste steen (de ligger). Daartussen worden de graankorrels dan gebroken en uiteindelijk fijngemalen.
Een verdieping lager staat de molenaar aan de licht (afstelinrichting voor de onderlinge afstand tussen de stenen) en regelt continu de fijnheid van het meel. Als het meel in de zakken zit en afgewogen is, vindt het transport naar de afnemer plaats. De taak van de molenaar zit er dan op.
Tussendoor zorgt de molenaar dan nog voor het klein onderhoud, zoals het smeren van de lagers. Ook moet hij voortdurend het weer in de gaten houden en zo nodig de zeilen verder op- of uitrollen.
Bij windstil weer werd vroeger aan groot onderhoud gedaan, zoals schilderen en de maalstenen scherpen (het billen).
De meeste korenmolens in Nederland draaien slechts nog sporadisch op de oude ambachtelijke wijze. Het malen voor bakkers schept grote verplichtingen, zoals de vereiste kwaliteit en hygiëne. Daarnaast is een continue levering van belang.
Voor een vrijwillig molenaar is dit meestal niet meer haalbaar omdat hij meestal maar één dag van de week op de molen staat. Bovendien waait het op de helft van die dagen nog niet stevig genoeg om met de molen te kunnen malen.
Korenmolen de Eendracht draait wel iedere zaterdag productie voor de bakkerij van Hoogvliet en voor de eigen molenwinkel. Dit is het bewijs dat het gemalen product van De Eendracht aan de hoogste eisen van kwaliteit en hygiëne voldoet! Wij zijn daar natuurlijk zeer trots op!
De meeste molens draaien daarom meestal “voor de prins”. Dit laatste is een uit de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) overgebleven uitdrukking. Als een stad langdurig belegerd werd, liet men de molens gewoon draaien, ofschoon er allang geen graan meer was. Het volk leed dan wel honger, maar het psychologisch effect op de belegeraars was groot: zij dachten dat er in de stad voldoende graan (en dus eten) was, omdat de molens immers draaiden!